
Roberto Juarroz
De Argentijnse dichter Roberto Juarroz (1925-1995) bevraagt in zijn poëzie de werkelijkheid: Wat is werkelijk? Wat is zijn? Wat is de werkelijkheid van het woord? En het onwerkelijke?
Vervolgens zet hij de hele zaak op zijn kop om ergens anders uit te komen. Heeft niet elk element van de werkelijkheid zijn tegengestelde in zich? Zijn is geen kwestie van begrijpen.
Al zijn 14 bundels hebben één naam: Verticale Poëzie genummerd I tot en met XIV.
Verticaal, zoals hij zelf zegt, van boven naar beneden of anders om. De verrassing van een nieuw perspectief.
Het ene ding zoeken
is altijd iets anders vinden.
Dus om iets te vinden
moet je zoeken wat het niet is.
Een vogel zoeken om een roos te vinden,
liefde zoeken om ballingschap te vinden,
het niets zoeken om een mens te ontdekken,
naar achteren gaan om vooruit te komen.
Het geheim van de weg
ligt niet zozeer in zijn splitsingen,
zijn verdachte begin
of zijn twijfelachtige einde,
maar in de bijtende humor
van zijn tweerichtingverkeer.
Je komt altijd aan,
maar ergens anders.
Alles gaat voorbij.
Maar de andere kant op.
uit Verticale Poëzie XII 1991
De blanco bladzij is een wachtend oor. Het schrijven is de stem die zich kan paren aan het blanco of het ruwweg afschaffen om zo bij het oor te geraken. Op bepaalde momenten voorvoelt de hand de dichtheid die haar wacht en ontdekt haar pennenstreek de vereiste druk op het blanco om bij de onderliggende muziek te komen. Wanneer dit niet gebeurt is het nodig het schrijven af te gelasten, te doven zoals je een walmende lamp uitblaast, het blanco van de bladzij te herstellen en het wachtende oor te beschermen. uit Verticale Poëzie XII 1991 |
Een woord zeggen sluit alle andere woorden uit,
een boek openen doet alle andere boeken dicht,
een enkel ding denken verstoort het evenwicht van de wereld,
iemand liefhebben is de grootste vergetelheid.
De punctuele beoefening van een enkel leven
kan nooit enige zin hebben.
Blijft slechts over het meervoud te vinden.
uit Verticale Poëzie VIII 1983
De mensen geloven liever dat de dichter een dromerig en zwak persoon
is die zich onttrekt aan het leven. Nee, hij leeft in de grootst mogelijke
werkelijkheid. De poëzie is voor mij de meest natuurgetrouwe weergave.
Woorden zijn kleine hefbomen,
maar wij hebben hun steunpunt nog niet gevonden.
Wij laten ze op elkaar steunen
en het bouwwerk geeft mee.
Wij laten ze steunen op het gezicht van de gedachte
en zijn masker slokt ze op.
Wij laten ze steunen op de rivier van de liefde
en ze gaan ervandoor met de rivier.
En wij blijven hun som zoeken
op één enkele hefboom,
maar wij weten niet wat we willen optillen,
het leven of de dood,
de handeling van het spreken
of de gesloten cirkel van het mens-zijn.
uit verticale Poëzie IV 1969
Er zitten fragmenten van woorden |
De horizon naar onze kant halen,
hem opstraat uitvouwen als een vlag,
met zijn naakte lichaam
de lucht, het hart en de hoeken in vlam zetten,
en de ramen sluiten opdat hij niet verdwijnt.
Vervolgens beginnen hem te keren,
totdat hij stevig rechtop staat,
als een boom of een slapeloze liefde.
En de horizon in een verticale lijn veranderen,
een slanke toren
ter verlossing van althans onze blik,
omhoog of omlaag.
uit Verticale Poëzie IX 1987

Bron: - Verticale Poëzie
een keuze uit Verticale Poëzie I t/m XIII
vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu,
Wagner & Van Santen 2002