A. Roland Holst
Zwerversliefde
Laten wij zacht zijn voor elkander, vriend -
want o de mateloze verlatenheden
die over onze moe gezworven leden
onder de sterren waaien in de oude wind
O laten wij maar zacht zijn en maar niet
het trotse hoge woord van liefde spreken
want hoeveel harten moesten daarom breken
onder de wind in hulpeloos verdriet
Wij zijn maar als de blad’ren in de wind
ritselend langs de zoom van oude wouden
en alles is onzeker en hoe zouden
wij weten wat alleen de wind weet, vriend -
En laten wij omdat wij eenzaam zijn
nu onze hoofden bij elkander neigen
en wijl wij samen in het oude waaien zwijgen
binnen een laatste droom gemeenzaam zijn
Veel liefde ging verloren in de wind
en wat de wind wil zullen wij nooit weten
en daarom - voordat wij elkaar weer gaan vergeten -
laten wij zacht zijn voor elkander, vriend
uit Voorbij de wegen 1920
(met een kleine aanpassing)
De poëzie van Adriaan Roland Holst (1888-1976) staat op het smalle strand met uitzicht over zee naar een verborgen eiland. Het is als een venster dat in een afbrokkelende wereld reikt naar een realiteit buiten de waan van de dag.
Dichten had voor hem niet veel van doen met werklust, meer van de lust om alle andere lusten en wellusten te verlossen naar een leven waarin zij niet langer in zichzelf zouden verdwalen. (Uit: "Achteraf", In Ballingschap keuze uit eigen werk 1955)
A. Roland Holst is een aanwezige, schreef Paul Rodenko in de Gids en Maatstaf, 1958. Een aanwezige - dat wil zeggen een tegenwoordige. De meeste mensen zijn niet tegenwoordig, zij vertegenwoordigen: een kerk, een partij, een opinie, een weg, een groep, een haat, een liefde, een poëzie, - en ten slotte zichzelf, hun eigen profiel. De tegenwoordige is het omgekeerde van de vertegenwoordiger: hij is op ieder moment zelf en totaal aanwezig, hij wordt op ieder moment uit zichzelf geboren, hij is altijd nieuw.
Een zeldzame
|
Vuur in sneeuw 't Werd vroeg al donker. In de sneeuw Hoog aan het raam stond, moe en oud, uit Vuur in sneeuw 1968 |
De ploeger
Ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren,
ik sta in uwen dienst zonder bezit.
Maar ik ben rijk in dit:
dat ik de ploeg van uw woord mag besturen,
en dat gij mij hebt toegewezen
dit afgelegen land en deze
hoge landouwen, waar - als in het uur
der schafte bij de paarden van mijn wil
ik leun vermoeid en stil -
de zee mij zichtbaar is zover ik tuur.
Ik vraag maar één ding: kracht
te dulden dit besef, dat ik geboren ben
in 't najaar van een wereld
en daarin sterven moet.
Gij weet hoe, als de ritselende klacht
van die voorbije schoonheid mij omdwerelt,
weemoed mij talmen doet
tot ik welhaast voor u verloren ben.
Ik zal de halmen niet meer zien
noch binden ooit de volle schoven,
maar doe mij in de oogst geloven
waarvoor ik dien...
Opdat, nog in de laatste voor,
ik weten mag dat mij uw doel verkoor
te zijn een ernstig ploeger op de landen
van een te worden schoonheid: eenzaam tegen
der eigen liefde dalend avondrood -
die ziet beneden aan den sprong der wegen
de hoeve van zijn deemoed, en het branden
der zachte lamp van een gelaten dood.
uit Voorbij de wegen 1920
Kamer, helder geheim: |
|
Bij de vijver uit Met losse teugel 1970 |
|
Dit eiland Hoe zijn wij hier geland, Stil, sluit de deuren dicht... uit Voorbij de wegen 1920 |
|
Bronnen: - Een winter aan zee Uitgeverij Bert Bakker 1937
- Vuur in Sneeuw Uitgeverij Bert bakker 1968
- Voorlopig Uitgeverij CA van Oorschot 1976
- Roland Holst ten afscheid Uitgeverij De Bezige Bij 1977
- In Ballingschap keuze uit eigen werk Bert Bakker 1977
- Schrijvers prentenboek A. Roland Holst uitgave van
Nederlands Letterkundig Museum 1983